Het personeel in een jeugdvoorziening is geen afspiegeling van de samenleving. Daar zien jongeren van af, omdat de samenstelling van jongeren in een voorziening juist heel divers is. Daardoor zien jongeren zichzelf niet gerepresenteerd. En dat zorgt voor een kloof tussen begeleider en jongere. Een grote kloof, zo blijkt. Drie jongeren getuigen.

Wat als je als jongere met een migratieachtergrond moet beginnen uitleggen dat je halal wil eten en dat niet voorzien wordt in de voorziening? En wat als je begeleiders niet weten hoe ze je afro moeten kammen?

Yeboah Benhelima (26) groeide samen met zijn broer Adjua (20) op in jeugdvoorzieningen. De jongens waren nog klein toen besloten werd dat ze niet meer thuis konden wonen. Hun moeder had financiële en mentale problemen en al heel vroeg belandden de kinderen in een jeugdinstelling. “Onze roots liggen in Ghana, Spanje, Marokko en België”, zegt Yaboah Benhelima. “We hebben een tijd in Marokko gewoond met onze ouders. Toen ik acht was, zijn we terug naar België verhuisd. Als kind sprak ik vlot Frans, Engels en Arabisch. Maar toen ik terugkwam naar België en in de jeugdvoorziening ging wonen, eisten de begeleiders dat we enkel Nederlands praatten. Daardoor ben ik de meeste kennis van mijn thuistalen kwijt.”

Pas nu hij volwassen is, beseft Yeboah hoe belangrijk zijn culturele identiteit is voor hem. “De muziek, de geschiedenis en de cultuur van de landen waar mijn roots liggen: in mijn jeugd wist ik daar niets over. En in de jeugdvoorziening werd daar maar weinig rekening mee gehouden. Mijn broer en ik waren vaak de enige van de groep met een donkere huidskleur. De begeleiders hadden maar weinig kennis over onze cultuur en hoe ze daarmee moesten omgaan. Dat zat vaak in kleine dingen. Zo weigerden ze bijvoorbeeld mijn afro te kammen, omdat ze niet wisten hoe dat moest.”

Als Annalise Nwamake Delbouille (28) uit Gent die verhalen hoort, moet ze even slikken. “Maar het verbaast me ook niet”, zegt ze. Delbouille studeerde vorig jaar af als master klinisch psycholoog en werkte het afgelopen jaar als leefgroepbegeleider bij Onze Kinderen vzw, een organisatie binnen de jeugdhulp met uitvalsbasis in Rumbeke-Roeselare.

“De meeste jeugdbegeleiders zijn wit. Terwijl steeds meer jongeren een diverse culturele achtergrond hebben” – Annalise Nwamake Delbouille (Onze Kinderen vzw)

“Ik ben nog maar net aan de slag als hulpverlener, maar ik merk bepaalde zaken al op”, zegt ze. “De meeste jeugdbegeleiders zijn wit. Terwijl steeds meer jongeren een diverse culturele achtergrond hebben. Ik heb zelf Nigeriaanse en Belgische roots, en met mijn biculturele achtergrond ben ik een uitzondering in de sector. Dat contrast tussen jongeren en hulpverleners valt erg op.”

Rust

Marine Hamzi (25) verbleef van haar vijftiende tot haar achttiende in de residentiële jeugdzorg. “Ik heb in twee jeugdvoorzieningen gezeten”, vertelt ze. “De eerste was een crisisopvang in Schaarbeek, waar je maximum twee tot drie maanden kan verblijven. Dat was een fijne periode. Voor de meeste jongeren is dat anders, maar voor mij was het een grote opluchting. Thuis leefde ik niet in propere omstandigheden. Ik kon moeilijk mijn huiswerk maken. Er werd niet naar mij geluisterd en ik had geen vrijheid.”

“Na drie maanden werd ik in een jeugdinstelling in Molenbeek geplaatst”, vertelt Hamzi. “Dat verliep goed. De jeugdbegeleiders waren als familie voor mij. Het was een instelling voor enkel meisjes, en ik vond het fijn dat ik omringd werd door anderen. Thuis voelde ik me meestal eenzaam. Mijn vader was vaak weg van huis en ook mijn moeder was er niet voor mij.”

Ondanks de positieve en warme ervaring in de jeugdvoorzieningen, kan Marine Hamzi zich ook nog goed herinneren hoe moeilijk het voor haar was om haar islamitische geloof te beleven. “Ik wou graag vasten tijdens de maand ramadan, maar daar hielden de jeugdbegeleiders weinig rekening mee”, zegt ze. “Er was geen halalvlees en ’s avonds kon ik de vasten niet verbreken met een warme maaltijd, omdat ik niet mee at op het vaste tijdstip. Ik moest het dan maar doen met boterhammen met choco.”

“Tijdens de ramadan kon ik ’s avonds de vasten niet verbreken met een warme maaltijd, omdat ik niet mee at op het vaste tijdstip. Ik moest het dan maar doen met boterhammen met choco” – Marine Hamzi (25)

Dat maakte het voor Hamzi moeilijk om het vasten vol te houden. “Een keer at een jeugdbegeleider spek met eieren voor mijn neus tijdens de ramadan. Hij vroeg me of ik ook een stukje wou proeven. Ik neem het hem niet meer kwalijk, maar het is me wel altijd bijgebleven.”

Geen weerspiegeling

“Jongeren in de jeugdhulpverlening zijn een afspiegeling van de rest van de maatschappij. Het is logisch dat er steeds meer kleur aanwezig is onder de jongeren”, geeft Delbouille aan. Maar die weerspiegelt zich dus niet bij het personeel van de jeugdvoorzieningen. 

Ook het gebrek aan kennis van culturele gebruiken en gevoeligheden zorgde ervoor dat Yeboah Benhelima zich een buitenbeentje voelde. “Op een bepaald moment begon ik hun houding over te nemen. Mijn vader bereidde soms een maaltijd voor me en bracht die naar de voorziening. Een keer had hij fufu gemaakt, een traditionele bereiding uit Ghana die je met de handen eet. Alleen vonden de jeugdbegeleiders dat onbeleefd en ongepast. Ik begon het uiteindelijk na een tijd zelf ook vreemd te vinden, alleen maar omdat mijn begeleiders het raar vonden.” 

“Maar ook de vooroordelen die ze over Afrikaanse jongeren hadden, nam ik over”, herinnert Benhelima zich. “Ik dacht zelf ook dat Afrikanen de oorzaak waren van alle problemen. Dat het allemaal profiteurs waren. Pas toen ik als artiest in contact kwam met andere mensen van Afrikaanse afkomst, zag ik in dat dat helemaal niet waar was. Integendeel.”

Gelukkig was er bij Benhelima wel ruimte om zijn geloof te beleven. “Ik ben christelijk opgevoed. Van het tweede leerjaar tot het eerste middelbaar ben ik zelfs misdienaar geweest. Elke week ging ik naar de kerk. De jeugdbegeleiders steunden me daar in. Het was ook gemakkelijk, de kerk was vlakbij.”

Benhelima vindt het belangrijk dat je hele culturele achtergrond omarmd wordt als je opgroeit. “Je bent jezelf nog aan het ontdekken. Dan is het fijn dat ook dàt onderdeel van je identiteit erkend wordt.” Voor hem persoonlijk was het een hele zoektocht. “Ik voelde me niet thuis bij mijn Ghanese familie en vrienden, en ook bij de Ghanese kapper voelde ik me niet helemaal op mijn gemak. Datzelfde had ik eigenlijk ook bij Belgen. Ik hoorde nergens echt bij.”

Good practices

“Ik zie gelukkig ook good practices die inspelen op de toenemende diversiteit”, zegt Benhelima. “Een voorbeeld is als jongeren zich voor de eerste keer aanmelden bij Onze Kinderen vzw, ze altijd op voorhand een intake gesprek houden. Daar polsen de begeleiders wat belangrijk voor de jongeren is om zich thuis te voelen. Zo vragen ze naar specifieke culturele gebruiken, naar hun eetgewoonten, en hoe de jongeren graag hun religie invullen.”

Delbouille vindt dat er een groter aanbod nodig is aan bijscholingen rond discriminatie en racisme. “Hulpverleners moeten zich bewust zijn van onderdrukkingsmechanismen in onze maatschappij. Zij hebben meer kennis nodig over verschillende culturen. Nu krijgen ze het vooral van de jongeren en de context zelf aangeleerd. Zo hoort het niet te zijn.”

Vooroordelen hebben Benhelima’s traject in de hulpverlening bemoeilijkt, maar ook voor zijn ouders was het niet altijd gemakkelijk. “Ouders van jongeren in de jeugdhulp hebben vaak het gevoel niet gehoord te worden, of dat er geen rekening met hen wordt gehouden. Nu botst het vaak tussen ouders en opvoeders of tussen ouders en beleidsmakers. Die laatsten begrijpen de leefwereld van de ouders meestal niet.”

“Ouders van jongeren in de jeugdhulp hebben vaak het gevoel niet gehoord te worden, of dat er geen rekening met hen wordt gehouden” – Yeboah Benhelima (26)

Nog een baby

Dat kan ook zijn broer Adjua Benhelima (23) beamen. Hij is net zoals Yeboah grotendeels in jeugdvoorzieningen opgegroeid. “Ik was nog maar een baby toen ik voor het eerst in contact kwam met de jeugdzorg. Dat was in een voorziening van Kind en Gezin. Al op mijn vier jaar verbleef ik voor het eerst in een leefgroep van een jeugdinstelling.”

“Tussen mijn twaalf en zeventien jaar heb ik in totaal twaalf opnames gehad in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Ik stond ook onder de bevoegdheid van een jeugdrechter. Op mijn zeventiende ben ik uiteindelijk voor het eerst alleen gaan wonen.”

Vooral zijn moeder werd daar erg mee geconfronteerd. “Zij is half Marokkaans en dat werd tegen haar uitgespeeld”, legt Adjua Benhelima uit. “Bij het OCMW bekeken ze haar als ‘die Marokkaanse’, terwijl ze in België is geboren. De sociaal werkers waren een stuk minder behulpzaam om haar te helpen, ook al leefde ze in moeilijke omstandigheden.” Ook tijdens zijn traject in de jeugdhulpverlening werd hij geconfronteerd met dezelfde mechanismen. “Ik denk dat ik betere hulp had gekregen als ik een ‘Sara’ of ‘Tom’ was geweest.”

vorige volgende