Vanaf 8 april 2026 vervangt een nieuw Strafwetboek het oude Napoleontische wetboek uit 1867. Met dank aan de drie experten van de Commissie tot hervorming van het Strafrecht laten we de negentiende eeuw dan eindelijk achter ons. In hoeverre de moderniseringsoperatie een succes mag heten, willen we weten van één van hen: Joëlle Rozie – o.a. strafrechtexperte, gewoon hoogleraar aan de Universiteit van Antwerpen en hoofdredacteur van het juridisch tijdschrift Nullum Crimen.
We treffen professor Joëlle Rozie op een drukke lentemiddag in haar kantoor. Vanachter hoge stapels documenten en vuistdikke boeken wikt en weegt ze haar woorden. Haar respect voor de politiek gaat hand in hand met wetenschappelijke correctheid. Slechts nu en dan gaat een wenkbrauw de hoogte in; wie sprak daar van ‘de publieke opinie’?
“Uiteindelijk wil iedereen hetzelfde”
Sinds 1970 deden drie experten-commissies tevergeefse pogingen om het strafrecht grondig te hervormen. “De vierde poging was succesvol”, glimlacht Rozie. “Zo’n hervorming is geen sinecure. Iedere burger heeft wel een mening over het ideale strafrecht en de regeringspartijen moeten op dezelfde golflengte raken.”
Bovendien is er het punitief populisme dat de zaken verder bemoeilijkt. “Bepaalde partijen poneren stellingen die ingaan tegen de wetenschappelijke bevindingen. Ze zeggen bijvoorbeeld dat zwaar straffen het beste effect sorteert, terwijl wetenschappelijk onderzoek het tegendeel duidelijk aantoont.” Bijzonder frustrerend; “want iedereen wil uiteindelijk toch hetzelfde: een veiligere samenleving.”
“De gevangenisstraf? Enkel bij de zwaarste misdrijven een automatisme”
“Als iedereen geacht wordt de wet te kennen, moet die wet toegankelijk en leesbaar zijn”, aldus Rozie. Het nieuwe Strafwetboek kreeg dan ook een duidelijke structuur en een helder taalgebruik. Daarnaast verdwijnt de opdeling tussen misdaad, wanbedrijf en overtreding, net als het verguisde systeem van correctionaliseren. Doorheen de hervorming was er ook een rode draad: “De gevangenisstraf geldt als laatste redmiddel. Dat mag controversieel zijn, maar voor ons was het een onbetwistbaar uitgangspunt.” Die stelregel prijkt nu als algemeen principe in het wetboek, maar is ook merkbaar bij de concrete straftoemeting: “De daders van de lichtste misdrijven kunnen geen gevangenisstraf meer opgelegd krijgen. Bij de zwaardere misdrijven kan de rechter naast de gevangenisstraf kiezen uit een heel arsenaal andere straffen. Enkel bij de allerzwaarste misdrijven kan men niet naast de gevangenisstraf.”
“Uiteindelijk heeft de politiek het laatste woord”
Rozie benadrukt dat de samenwerking met de politici soepel verliep. “We kregen steeds carte blanche en er was geen sprake van instructies. Maar we leven in een rechtstaat. De politiek moet dus het laatste woord hebben en dat is maar best.”
Zo komt het dat er toch een aantal bepalingen in het nieuwe strafwetboek opduiken, die niet stroken met het principe van de gevangenisstraf als ultimum remedium. Gevraagd naar een voorbeeld van zo’n inconsequentie, twijfelt ze niet: “De figuur van de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank!” De wat? “De terbeschikkingstelling komt neer op een verhoging van de vrijheidsstraf” legt ze uit. “Men heeft dan immers, nadat iemand zijn vrijheidsstraf al heeft uitgezeten, de mogelijkheid om die persoon nog langer van zijn vrijheid te beroven. En dit terwijl men weet dat zwaar straffen contraproductief is en recidive zelfs in de hand werkt.” Aan zulke passages verleenden de experten principieel geen medewerking. Toch is Rozie ook begripvol: “Het zal voor politici niet altijd makkelijk zijn om de wetenschappelijke argumenten aan de achterban verkocht te krijgen.” Met een glimlach voegt ze daaraan toe: “Ze verwijzen dan vaak naar de zogenaamde publieke opinie, maar wat die is… blijft mij een raadsel.”
“Er is echt een mentaliteitswijzing nodig. We moeten af van de vergeldingsdrang”
Van oudsher kent ons strafrecht een aantal strafdoelen: afschrikking, vergelding, rehabilitatie en (meer recent) herstel. Het doel van de vergelding ontstond toen het strafrecht van de private naar de publieke sfeer verhuisde en de overheid de wraakgevoelens van slachtoffers moest kanaliseren door gecontroleerd te vergelden.
In het nieuwe strafwetboek is afscheid genomen van dit strafdoel. De ratio daarachter luidt dat een straf hoe dan ook leed berokkent aan de dader en dat het onzinnig is om deze ‘leedtoevoeging’ als doel op zich na te streven. “Ik mag hopen dat er een mentaliteitswijziging komt naar minder vergeldend straffen”, zegt de professor. Tegelijk merkt ze op dat sommige nieuwe strafdoelen, zoals maatschappelijke afkeuring, wel erg ruim geformuleerd zijn. “Ik sluit niet uit dat repressieve rechters toch een zekere vergelding onder de noemer van een ander strafdoel in hun beslissing zullen binnensmokkelen.”
Of slachtoffers er op deze manier niet bekaaid vanaf komen? “Zij zullen van de schrapping van het vergeldingsdoel geen impact ondervinden. Vandaag hebben zij evenmin zeggenschap over de bestraffing. Tegelijk kan de rechter in veel gevallen wel rekening houden met hun verzuchtingen, door bijvoorbeeld bij de invulling van de werkstraf en probatiestraf acht te slaan op slachtoffergebonden factoren. Dat verandert niet onder de nieuwe wet.”
“Afstappen van het schuldstrafrecht is geen optie”
Het Belgische strafrecht blijft ook onder de nieuwe wet een ‘schuldstrafrecht’. Het uitgangspunt: iedereen kent de wet én is in staat om zich normconform te gedragen. Niet-juristen ergeren zich weleens aan deze premisse. Robert Sapolsky, een professor neurologie aan de Universiteit van Stanford, schreef recent nog een bestseller waarin hij betoogt dat de vrije wil niet bestaat. Op de vraag of het concept van de vrije wil in vraag werd gesteld bij het voorbereidend werk, merkt Rozie fijntjes op dat we het niet tot in de VS moeten gaan zoeken. “Ook in België klinkt een tegengeluid, bijvoorbeeld bij monde van professor Jan Verplaetse van de UGent.” Stellig gaat ze verder: “Maar het is nooit een optie geweest om af te stappen van het schuldstrafrecht en dit om tal van redenen. Het strafrecht zou als een kaartenhuisje ineenstorten! Dan gooi je de bouwstenen van het misdrijf overboord en komt het principe van de individuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid op losse schroeven te staan.”
Toch is het water tussen de rechtswetenschap en andere disciplines niet zo diep. “Ik sluit niet uit dat de argumenten van de neurowetenschap of de psychologie op andere vlakken wél aan belang zullen winnen. In het federaal regeerakkoord staat bijvoorbeeld dat risicotaxatie-instrumenten een belangrijke rol moeten krijgen in de gerechtelijke keten, bijvoorbeeld bij beslissingen over aanhouding en vrijlating. Het zou zeker de moeite lonen om na te gaan wat er op dat vlak wetenschappelijk mogelijk is.” Maar Rozie blijft in de eerste plaats jurist en ze houdt zich dan ook wijselijk een slag om de arm: “De vraag blijft of zoiets in overeenstemming is met het vermoeden van onschuld.” Desalniettemin steekt ze haar hand alvast uit: “Als academica ben ik natuurlijk ook voorstander van wetenschappelijke kruisbestuiving. Er valt ongetwijfeld nog veel van elkaar op te steken!”