© Bert Roymans

Ik was vier toen ik geadopteerd werd door een alleenstaande moeder. Of nee, eigenlijk was ik zes. Mijn officiële leeftijd, zo ontdekte ik een paar jaar geleden, klopt niet helemaal. In Rwanda werd mijn geboortedatum aangepast om mij makkelijker ‘adopteerbaar’ te maken. Ik was heel klein en kon prima doorgaan voor een jonger kind. Ondertussen ben ik 30. Of 32, het is maar hoe je het bekijkt.

Toen ik ontdekte dat ik eigenlijk twee jaar ouder ben, vielen er voor mij heel wat puzzelstukken samen. Het gaat misschien om kleine dingen, maar het verklaarde ineens waarom ik bijvoorbeeld al zo vroeg mijn regels kreeg. En waarom ik sneller groeide dan mijn leeftijdsgenoten. Ergens voelde ik zelf altijd al aan dat er iets niet klopte. Mijn mama voelde dat ook, maar zij heeft dat gevoel altijd genegeerd. Ik kreeg de bevestiging over mijn echte leeftijd toen ik vijf jaar geleden gecontacteerd werd door mijn biologische broer. Hoewel het voor mij veel dingen uitlegde, confronteerde het mij ook met een hoop nieuwe vragen: op welke dag ga ik dan mijn verjaardag vieren? Op de nieuwe datum, op de oude datum? Ik kwam erachter dat het in Afrika helemaal niet vanzelfsprekend is om te weten op welke dag je geboren bent. Moeders of vaders geven de geboorte van hun kind na een paar dagen pas aan, waardoor de officiële geboortedatum zelden overeenkomt met de echte geboortedag. Die specifieke dag heeft daar dus minder betekenis dan hier. Dat heeft mij veel troost gegeven.
 

Als kind en tiener ben ik naar de buitenwereld toe altijd heel gemakkelijk geweest. Niemand had last met mij, ik was braaf en deed wat er van mij verwacht werd. Ik durfde nooit ‘mijn gedacht’ te zeggen, waarschijnlijk uit schrik om afgewezen te worden. Ik ben eigenlijk nooit een gelukkig kind geweest. Ik had zoveel verdriet en wist niet hoe ik daarmee om moest gaan. Maar ik durfde mijn emoties niet te uiten. Ik wilde niet dat mijn mama zou denken dat ik niet blij was om bij haar te zijn, of dat ik haar geen goede moeder vond. Al dat opgekropte verdriet, alle woede, alle angsten, het trauma van wat ik in Rwanda had meegemaakt, kwam op mijn 23ste naar buiten. Ik kreeg te horen dat ik fibromyalgie had, een chronische pijn die zich vooral laat voelen in de spieren en het bindweefsel. Het was mijn trauma dat zich naar het lichaam keerde.
 

Mijn mama woonde intussen in Spanje en ik besloot ook een jaar naar daar te verhuizen. Ik wilde tot rust komen en begrijpen waar mijn gevoelens vandaan kwamen. Ik begon meer na te denken over mijn adoptie en mijn gespleten identiteit. Ik had altijd het gevoel gehad dat ik voortdurend moest kiezen. Bijvoorbeeld tussen Europa en Afrika. Ik was altijd nieuwsgierig naar Afrika en mijn biologische familie, maar ik dacht dat ik mijn mama zou kwetsen als ik die nieuwsgierigheid zijn gang liet gaan. In Spanje besefte ik dat ik helemaal geen keuze moet maken tussen Europa of Afrika. Ik kan beide zijn. Nu ben ik er ook oké mee dat ik Afrikaans ben, vroeger niet.
 

Ik heb er vaak moeite mee gehad dat ik niet lijk op mijn familie. Zeker als kind wil je niet degene zijn die van een ander land komt en een andere huidskleur heeft. Mijn mama zag dat niet. Zij heeft mijn kleur nooit erkend. Voor haar kent liefde geen kleur, en dat is mooi, maar het is niet de realiteit als je de deur uitstapt. Ik vraag me soms nog af: ‘Erkent zij niet dat ik Afrikaans ben?’ De buitenwereld herinnert je er voortdurend aan dat je anders uitziet. Als ik te maken krijg met racisme, durf ik ondertussen mijn mond open te doen en op het moment zelf te reageren, maar dat heeft lang geduurd.
 

Ik ben nog nooit teruggereisd naar Afrika. Ik zou het continent graag ontdekken, maar eerst wil ik mijn biologische moeder zien. Ze heeft mij nooit bewust afgestaan. Tijdens de genocide in Rwanda is ze met haar kinderen, waaronder mij, gevlucht naar Congo. In die periode, de genocide en de vlucht, is ze veel kinderen kwijt geraakt.
 

In Congo leerde ze enkele mensen kennen, waaronder een advocaat en zijn vrouw. Ze had die vrouw gevraagd om op mij en mijn broer te passen en toen ze terugkwam, waren we weg. Haar partner, de advocaat, had onze adoptie geregeld. Daarom wil ik mijn moeder graag nog eens zien, zodat zij het kan afsluiten.
 

Ik heb pas de laatste jaren wat meer contact met andere geadopteerden. Dat contact heb ik in mijn jeugd echt gemist. Of je nu geadopteerd bent of niet, we zijn allemaal aan het zoeken, maar als je geadopteerd bent, is het gewoon nog iets moeilijker. Het is daarom fijn om andere geadopteerden rond je heen te hebben, om elkaar te helpen, om te luisteren, om herkenning te vinden. Als ik verhalen van andere geadopteerden hoor, herken ik veel van mezelf. Het gevoel niet afgewezen te willen worden, altijd heel streng zijn voor jezelf… het zijn dingen die veel geadopteerden delen.
 

Ik wil andere geadopteerden graag meegeven dat je emoties er mogen zijn. Het is niet omdat je geadopteerd bent, dat je niet kwaad mag zijn op je ouders. Als je je kwaad voelt, mag je je zo gedragen. Als je verdrietig bent, mag je droevig zijn. Dat klinkt misschien heel logisch, maar ik heb mijn gevoelens heel lang verborgen gehouden en durfde niet aan te geven dat ik nood had aan professionele ondersteuning. Vooral uit schrik om anderen daarmee te kwetsen. Nu heb ik die ondersteuning gelukkig gevonden. Ik hoop dat andere geadopteerden mijn verhaal lezen en weten dat hun emoties net zo waardevol zijn.


Dit artikel werd gepubliceerd door A-Buddy

vorige volgende