Amina Belorf
Amina Belorf

Elke dag die rotvervelende mensheid meesleuren. Er wordt op me gevloekt en de blauwe plekken zijn niet meer te tellen. Het is koud vandaag, ik wil in de stelling blijven.

Ik kap met op rails
te rollen van lijnen
in kaders gemaakt
door mensen
die ergens
onderweg vergaten
dat we allen
sterfelijk zijn.

 

Vandaag spoor ik niet. Ik metsel mijn hart met bakstenen dicht. Ik kan niet altijd overal op tijd zijn. Ik kan niet altijd overal van iedereen zijn. Ik heb maar één hoofd en twee benen en mijn armen kunnen zich niet altijd overal voor iedereen spreiden.

Ik kan de wereld niet op mijn schouders dragen.

 

Wat blokkeert me? Misschien moet ik er met kop en lijf doorheen, langsheen, samen heen, niet alleen. Blokkeren om te deblokkeren - afsluiten om weer open te breken. De bodem raken om me dan af te stoten voor een nieuwe lading zuurstof.

 

Zuurstof voor de mensen waarvan hun ogen oplichten als ze mij in de verte zien aankomen. Mensen die mensen missen en in stilte hopen een glimp van een vertrouwd silhouet in mijn reflectie op te vangen wanneer ik afdaal in de donkere gangen van mijn metro.

Zo een mens is de man die elke middag, na zijn dagelijkse wandeling in het park, naar me zwaait. Elke keer stelt hij zijn vrouw aan me voor, steeds op dezelfde manier. Nadien stelt hij mij aan zijn vrouw voor. Op moeilijke dagen hoor ik pauzes in zijn praten. Hij hapert. “Routine is belangrijk, begrijp je. Soms lijkt het alsof ze weet waarheen we gaan. Maar het moeilijkste vind ik wanneer ze me angstig vraagt wie ik ben. Het is alsof ze er niet meer is.” We rijden samen huiswaarts. Hij hapert soms maar houdt nooit op met hervatten.

 

En er was die jongen die op een drukke oktoberdag zenuwachtig langs me heen keek. Hij friemelde aan zijn kleren toen onze blikken kruisten. Dat hij niet goed tegen de drukte kon, vertrouwde hij me toe. Het vertellen begon. Over zijn leven in een gesloten jeugdinstelling. “Nu gaat het beter, ik ben op weg naar een appartementje om te bezichtigen.” Mijn longen vulden zich met lucht. Zoveel kwetsbaars. Hij vertrouwt. Hier. “Maar ik ben er! Hopelijk niet te laat!” Hij maakte een vreugdesprong en begon te rennen. Met zijn onmetelijk grote behoefte om het leven aan te vatten.

Ik zie net weer hoe door de groeven van de bakstenen strepen van zonzinnig leven binnenschijnen. Het is koud, maar ik heb mijn hart niet dichtgemetseld.

Het is vroeg. Ik rijd weer. Misschien wat later, misschien met gehaper maar ik heb hervat. Ik adem.

 

Amina Belorf
 

vorige volgende