© Mustafa Körükçü

Vlakbij het centraal station in Brussel prijkt het gebouw van Unicef België, waar de blauwe vlaggen ons vrolijk tegemoet wapperen. Boven worden we opgewacht door Philippe Henon, een goedlachse man met een buitengewone passie voor zijn job. Als woordvoerder en communicatiemanager van Unicef België strijdt hij dag in dag uit voor de naleving van het Kinderrechtenverdrag.

Dag Philippe, hoelang werkt u al bij Unicef en hoe bent u bij Unicef terechtgekomen? Waarom de keuze voor deze job?

 

(Lacht). Ik durf het bijna niet meer zeggen, maar ik werk hier al vijfentwintig jaar. Ik ben misschien niet meer al te jong, maar des te meer gemotiveerd. Ik ben hier begonnen in 1992. Unicef was mijn eerste werk. Ik heb nooit ergens anders gewerkt. Na mijn studies politieke wetenschappen en ontwikkelingsbeleid, ben ik hier bijna per toeval terechtgekomen. Toen sloeg je nog een telefoonboek open als je werk zocht; ik had een paar adressen van humanitaire organisaties in Brussel opgeschreven en heb daar spontaan gesolliciteerd. Unicef was de tweede of derde organisatie waar ik ben binnengestapt. Toen bleek dat ze net iemand zochten op de informatiedienst. Ik ben er begonnen met het idee dat ik hier zo’n twee a drie maanden zou werken, en daarna wel verder zou zien. Maar er kwamen steeds nieuwe mogelijkheden en nieuwe kansen. Ik heb het geluk gehad dat ik meteen een job als deze gevonden heb, en dat ik in deze job kon blijven groeien, samen met de organisatie.

 

Een job als deze moet een grote invloed gehad hebben, en nog steeds hebben, op u als persoon.

 

Aan de ene kant is het een job als alle andere. Ook ik zit dag in dag uit achter mijn bureau om mijn deadlines te halen. Maar aan de andere kant is het ook: ergens aan het einde van de lijn staat er een kind. Een kind dat, mede dankzij mijn inspanningen, aan voeding kan geraken. Het is gek om te beseffen dat door jouw harde werk het leven van een kind zozeer kan veranderen. Dat dat kind door het werk dat wij verrichten toegang krijgt tot onderwijs, gezondheidszorg en proper water. Ik heb het geluk gehad dat ik vaak op het terrein ben mogen gaan. Daar zie je wat een impact het hebben kan. Maar je krijgt ook vaak te kampen met teleurstellingen. Op het terrein wordt je geconfronteerd met zoveel dingen die je niet hebt kunnen veranderen, zoveel objectieven die je niet hebt gehaald. Dat kan heel pijnlijk zijn.

 

Hoe gaat u zelf om met die teleurstellingen? Hebt u soms het gevoel dat het werk van NGO’s een druppel op een hete plaat betekenen? Of denkt u toch dat jullie inspanningen het verschil kunnen maken?

 

Onlangs heeft Unicef een rapport voorgesteld waaruit blijkt dat kindersterfte in de wereld sterk is afgenomen. In de jaren ’90 stierven er gemiddeld 45.000 kinderen per dag aan de gevolgen van ziektes die voorkomen konden worden. Nu zijn dat er 15.000. Nog steeds 15.000 teveel, maar we hebben zeker vooruitgang geboekt. Er zijn ook steeds meer kinderen die toegang hebben tot zuiver water, of onderwijs. Het Kinderrechtenverdrag, dat door alle landen buiten de Verenigde Staten bekrachtigd is, wordt meer en meer gerespecteerd en nageleefd. Door zo’n zaken geloof ik dat NGO’s wel degelijk een significant verschil maken. Verder kan je moeilijk spreken van ‘een druppel op een hete plaat’ binnen een humanitaire context. Elk kinderleven is het waard om voor te vechten. Al zou je maar een paar kinderen kunnen redden, al is het soms ‘maar een druppel op een hete plaat’, dan nog moet je het doen. Dit betekent niet dat je er niet moedeloos van kan worden, hoor. Neem nu Syrië. Daar is al jarenlang een conflict aan de gang waar kinderen het slachtoffer van worden. Soms voelt het alsof je bij elke stap vooruit, er twee achteruit zet. Elke vooruitgang wordt ongedaan gemaakt door het geweld van de oorlog, hoe hard je ook probeert. Maar je mag je daar gewoon niet door laten ontmoedigen. In zo’n situaties moet je er net extra hard voor gaan. Gelukkig zijn er ook zoveel  succesverhalen waar je kracht uit kan putten wanneer het even minder goed gaat.

 

Heeft u een voorbeeld van zo’n verhaal?

 

Enkele jaren geleden voerden we campagne rond ondervoeding in Sierra Leone. Een week hebben we in dat land rondgereisd om al de projecten die we steunden te kunnen bezoeken. De eerste dag bezochten we een gezondheidscentrum in Free Town, de hoofdstad. Daar was toen net een baby binnengebracht, die er vreselijk aan toe was. De dokters zeiden dat ze hoogstwaarschijnlijk het einde van de week niet zou halen. We hebben haar toen ‘Plumpy’ nut’ toegediend, een soort pindapasta dat hoog in calorieën en voedingswaarde is. Na ook andere geneeskundige verzorging te hebben voorzien, konden we enkel op het beste hopen. Met pijn in het hart begonnen we aan de rest van de reis. Een week later kwamen we terug aan in datzelfde gezondheidscentrum. En de baby had het overleefd! Ze zag er zoveel beter uit! En daar eindigde het niet. Zes, zeven maanden na onze reis kregen we foto’s van haar doorgestuurd van een lokale medewerker, waarop ze aan het spelen was en er zo gelukkig uitzag. Zoiets geeft me hoop. Dan weet je waarvoor je werkt. Je kan écht het verschil maken voor een kind.

 

Wat zijn de grootste verwezenlijkingen van Unicef in 2017 geweest?

 

Wij hebben heel veel aandacht kunnen genereren voor kinderen op de vlucht. Dit was niet enkel op internationaal vlak het belangrijkste thema, maar ook in België werd hier de focus op gelegd. Denk maar aan het ‘What do you think?’-project dat de voorbije twee jaar gewijd is aan kinderen en jongeren op de vlucht die pas in België aangekomen zijn. Aan de hand van de afgenomen interviews hebben we een rapport uitgebracht en een video gemaakt. Die interviews willen we trouwens de komende jaren voortzetten. Ook op politiek niveau hebben we de bescherming van kinderen op de vlucht op de agenda kunnen plaatsen. Anderzijds hebben we met de grootschalige campagne van Consortium 12-12 bijna 12 miljoen euro ingezameld voor de verschillende organisaties. Slechts in één (Zuid-Soedan) van de vier landen waar we op focusten (Zuid-Soedan, Jemen, Nigeria en Somalië) is er daadwerkelijk hongersnood uitgeroepen, in de andere drie landen heeft de internationale gemeenschap dat kunnen voorkomen. Daar heeft Unicef zeker een steentje toe bijgedragen. Unicef Internationaal heeft honderdduizenden ondervoede kinderen kunnen redden.

Hoewel de situatie drastisch verbeterd is, blijft de nood aan hulpverlening groot. Nog een verwezenlijking is dat we aandacht voor en de steun aan de kinderrechten levendig houden. Unicef heeft een waarschuwingsfunctie; als we merken dat er ergens kinderen in nood zijn wiens rechten niet worden gerespecteerd, zullen wij aan de alarmbel trekken.

© Mustafa Körükçü

Waar gaan jullie de komende jaren de focus op leggen?

 

De baseline van Unicef luidt: “Voor ieder kind”. Dat betekent dat we alle kinderen willen kunnen bereiken, ook zij die in de meer afgelegen gebieden wonen en die niet over rechtstreekse toegang tot hulp beschikken. En dat is een grote uitdaging. Unicef boekt vooruitgang op alle vlakken; van gezondheidszorg tot onderwijs. Maar toch worden veel kinderen van deze hulp uitgesloten. We moeten realistisch zijn, met de hulpprogramma’s van nu zullen we er niet in slagen iedereen te bereiken. We moeten een tandje bijsteken. Dit vergt een meer data driven approach. We moeten ons namelijk eerst bezighouden met gegevens verzamelen en statistieken bijhouden, voor we onze hulpprogramma’s kunnen aanpassen.

 

In Afrika, bijvoorbeeld, registreren veel ouders hun kinderen niet. Dan komen we aan in een dorpje waarvan we denken dat er 1000 kinderen wonen, terwijl er in realiteit misschien 6000 wonen. Zo’n situaties moeten we naar de toekomst toe vermijden. Maar al die cijfers verzamelen is ook bijzonder nuttig voor onze noordwerking. Op die manier kunnen we beter druk uitoefenen op de overheden. Volgende week komt er een rapport uit waaruit blijkt dat er miljoenen kinderen wereldwijd geconfronteerd worden met geweld. Ook extreem geweld, denk aan moord, of seksueel misbruik. Dat zijn hallucinante cijfers. Als je daarmee naar de overheid stapt, kun je wel wat betekenen. Unicef heeft ook het voordeel dat het een grote organisatie is, die wereldwijd actief is. Dan word je al wat sneller serieus genomen. (Lacht.)

 

Hoe zorgen jullie ervoor dat Unicef toch efficiënt blijft en er niet te veel geld in het bestuur van de organisatie kruipt?

 

Enerzijds moet Unicef België de strikte regels van Unicef Internationaal navolgen. Welke projecten geld krijgen en hoeveel, wordt allemaal streng gecontroleerd. Anderzijds is er de controle van het publiek. De laatste jaren krijgen wij meer en meer vragen rond transparantie. Onze algemene richtlijn is dat voor elke 100 euro die we binnenkrijgen, er minstens 75 euro rechtstreeks naar het terrein gaat. En met die overgebleven 25 euro betalen we niet enkel het onderhoud van de gebouwen en de lonen. Een groot deel van die 25 euro gaat naar onze noordwerking: sensibilisering in scholen, onderzoeken rond kinderarmoede in België of over kinderen op de vlucht, rapporten, campagnes…

 

De algemene regel is hier dat we voor elke euro die we uitgeven, er drie terug moeten krijgen. Aan de spotjes op tv en radio zijn grootste berekeningen vooraf gegaan. Binnen een grote organisatie is het natuurlijk wel zo dat je veel mensen in dienst hebt die je allemaal een loon moet uitbetalen, maar de nadelen van een grote organisatie wegen zeker niet op tegen de voordelen. Unicef is een wereldwijde organisatie met enorm veel middelen. Het is voor ons makkelijker om ergens toegang tot te krijgen dan een kleine organisatie. Wij hebben, net omdat wij een grote organisatie zijn, ook een grotere moving power. Unicef is bijvoorbeeld de grootste aankoper van vaccins wereldwijd. In de meeste landen waar vaccins uitgedeeld worden, gebeurt dat via Unicef. Zo kopen wij de vaccins aan, en kunnen Artsen Zonder Grenzen en het Rode Kruis ze toedienen. Dat is trouwens een ander aspect van efficiëntie. Waar de verschillende organisaties in de industrielanden vaak als concurrenten van elkaar worden beschouwd, is er op het terrein een bijzonder goede samenwerking.

 

NGO’s komen inderdaad steeds meer onder druk te staan. Hoe gaan jullie om met die steeds grotere vraag naar transparantie? Hoe proberen jullie jullie donateurs zo veel mogelijk te betrekken bij jullie veldwerk?

 

Wij zien transparantie als een gezonde uitdaging. Het is ook logisch. Een gift is iets extra, dat beetje geld op overschot waarvan je beslist dat je het kan missen. Je wil zeker zijn dat je gekozen organisatie zo efficiënt mogelijk met dat geld omgaat. Om dat duidelijk te maken publiceren wij elk jaar een jaarverslag over alles wat we in dat jaar bereikt hebben. Eerst stonden daar enkel cijfers in, nu leggen we ook uit hoe we het op het terrein aanpakken. Elk jaar gaan we anders te werk bij het schrijven ervan, in functie van de vragen van het publiek. Wat voor ons soms evident lijkt, is wanneer je het uitlegt aan het publiek, plots niet meer zo vanzelfsprekend.

 

Enkele jaren geleden hebben we met Consortium 12-12 een grote campagne op poten gezet rond de aardbeving in Haïti in 2012. We hebben met alle organisaties toen zo’n 25 miljoen euro ingezameld, wat enorm veel geld is. In Haïti hebben we heel veel kunnen betekenen, ook op vlak van duurzame hulpverlening. Twee maanden na de ramp zonden we een persbericht uit: 30 procent van het ingezamelde geld is al besteed. Wij zagen dat als iets positiefs. We hadden goed nagedacht aan welke organisaties we financiële steun zouden bieden en hoe we hen konden opvolgen. Maar de mensen spraken van een schandaal. “Nog maar 30 procent, hoe verschrikkelijk!” Wij weten dat de hulp na een humanitaire ramp verloopt in meerdere fases. Eerst heb je de onmiddellijke hulp, de feitelijke noodhulp. Daarna volgt de heropbouw van huizen en openbare gebouwen als ziekenhuizen. Maar de belangrijkste fase in elke hulpverlening is de duurzame ontwikkeling.

 

Je moet ervoor zorgen dat je hulp een blijvende impact heeft, en dat doe je niet door in de eerste twee maanden al je geld al uit te geven. Mensen die niet met dit vak bezig zijn, weten dat natuurlijk niet. Daarom is het heel belangrijk dat we in begrijpelijke taal communiceren met de mensen, en sommige zaken niet te snel vanzelfsprekend achten.

 

Hoe zorgen jullie er dan voor dat die noodhulp duurzaam en structureel wordt?

 

Unicef heeft het voordeel dat onze organisatie bijna overal aanwezig is, nog voor er een noodsituatie plaatsvindt. In Haïti en Somalië hadden we bijvoorbeeld al programma’s lopen. Die noodsituatie is dan iets wat daar nog bovenop komt. We richten ons dan een aantal maanden op noodhulp, maar het is niet de bedoeling dat we vertrekken wanneer de noodsituatie opgelost is. Unicef probeert de lokale bevolking de middelen te geven opdat ze op een bepaald moment kunnen zeggen: ”Heel erg bedankt, maar we hebben jullie niet meer nodig!”. Maar tot die tijd volgen wij hen nauwgezet op. Dat we met lokale partners werken is trouwens ook een belangrijk aspect van duurzame ontwikkeling. We werken samen met lokale NGO’s zodat onze programma’s aanvaard worden binnen de gemeenschap. Sommige projecten klinken goed in een kantoor in Brussel of New York, maar pakken dan totaal niet op het terrein. Daarom proberen we zo dicht mogelijk bij de lokale bevolking te staan en toetsen we elk nieuw project aan hun noden. Zeventig procent van al onze mensen die op het terrein werken, zijn lokale mensen. Anderzijds is onderwijs ook heel belangrijk. We moeten niet alleen kinderen maar ook volwassenen opleiden. Wanneer we bijvoorbeeld ergens een waterpomp plaatsen, is het belangrijk dat we de mensen leren hoe ze die kunnen onderhouden, hoe ze kleine herstellingen kunnen aanbrengen, enzovoort.

 

Jullie werken met een beperkt aantal subsidies. Is dit een bewuste keuze? Andere NGO’s hebben in het verleden hun koers lichtelijk moeten wijzigen om toch hun subsidies te blijven krijgen.

 

Onze subsidies gaan integraal naar onze noordwerking. Voor ons terreinwerk steunen wij op de steun van bedrijven en de giften van sponsors. Neutraliteit is heel belangrijk voor Unicef. We zijn absoluut geen politieke organisatie, en zullen ook minder makkelijk een politiek standpunt innemen. Dit is omdat we in alle landen toegang willen blijven krijgen tot de kinderen. Je ziet dat Unicef ook actief blijft in de landen waar oorlog heerst, nét omdat we geen duidelijk standpunt innemen. Kinderen zijn onze prioriteit. Hoe minder we ons met politiek inlaten, hoe beter we onze neutraliteit kunnen garanderen.

 

Maar dat betekent zeker niet dat we de politiek als een opponent zien. In tegendeel; we werken op vlak van ontwikkelingssamenwerking heel nauw samen met de overheid hier. Het beleid rond ontwikkelingshulp denkt zeker na over de impact van hun beslissingen op kinderen. Met Minister De Croo hebben we een goede samenwerking in het kader van noodsituaties. Unicef probeert ook druk op bepaalde regeringen te zetten aan de hand van cijferrapporten. Ons bezighouden met de politiek is dus zeker nodig, maar om de toegang tot de kinderen te garanderen doen wij geen uitspraken over bepaalde politieke situaties.

 

Sommigen associëren Unicef meteen met een oubollig, ver-van-mijn-bed imago. Hoe proberen jullie jullie imago op te krikken en meer jeugd aan te spreken?

 

We hebben onderzoek gedaan naar onze eigen positionering in België. Daaruit blijkt dat wij een bijzonder grote naambekendheid hebben. Liefst 98 procent van de aangesprokenen kende ons. Hiermee staan we op de derde plaats in België. Als je iemand op straat zou aanspreken en vragen naar drie humanitaire organisaties, is de kans groot dat ze, na Artsen Zonder Grenzen en het Rode Kruis, Unicef noemen.

Maar we merken ook dat we op andere vlakken minder goed scoren. Door de link met de Verenigde Naties zien velen Unicef als een logge, bureaucratische organisatie. En we zitten inderdaad ook opgescheept met een verouderd imago. Als je aan Unicef denkt, denk je aan burgemeestersvrouwen die wenskaarten verkopen. Dat was ook lange tijd het geval, maar dat fenomeen hebben we nu stilaan afgebouwd. We merken dat ons publiek gemiddeld 45 plus is. Naar oudere doelgroepen toe zitten we dus goed. Onze campagne rond testamenten loopt bijvoorbeeld heel goed. Maar de millennials bereiken is een uitdaging.

 

De komende jaren gaan we meer en meer inzetten op aanwezig zijn op sociale media, verscheidene apps ontwikkelen, bloggers aanspreken … Ook zichtbaar zijn op evenementen als festivals helpt bij het aanspreken van jong volk. Uiteindelijk willen we ook meer jonge vrijwilligers aanspreken. Unicef heeft zo’n 600 vrijwilligers in België, waarvan de meeste tussen de 40 en 60 jaar oud zijn. Zo’n vrijwilligersgroep heeft het natuurlijk heel moeilijk om achttienjarigen aan te trekken. We willen actiever zijn binnen universiteiten en hogescholen; niet enkel om vrijwilligers te rekruteren, maar inderdaad ook om ons imago op te krikken. We zijn ons alleszins al bewust van ons imago, en we weten dat jonge mensen aanspreken ook in ons eigen belang is. De jongeren van vandaag zijn de donateurs van morgen. Unicef zal zijn tone of voice moeten aanpassen: saaie rapporten inruilen voor filmpjes op sociale media.    

 

Aan de andere kant is er ook het aspect van de ver-van-mijn-bedshow. De afstand tussen onze organisatie en het publiek verkleinen is een heuse uitdaging. Unicef is een grote organisatie die spreekt in termen van miljoenen kinderen. De reactie van de man in de straat wanneer die op tv hoort dat 12 miljoen kinderen in de hoorn van Afrika ondervoed zijn, is: “Wat kan ik daar in hemelsnaam aan veranderen?”. Zo’n aantallen zijn inderdaad beangstigend. Maar ieder van ons kan wél degelijk het verschil maken voor een kind. We proberen deze afstand te overbruggen aan de hand van story telling. Dit betekent dat we concrete voorbeelden zullen aanhalen, met andere woorden: een gezicht kleven op de problematiek of de noodsituatie.

 

Neem nu dat voorbeeld van die baby in Sierra Leone. Een zakje ‘Plumpy’nut’ kost misschien 50 cent. Daar kan je al heel wat mee betekenen. Voor een volledige therapie voor één kind heb je 100 à 150 euro nodig. Dat zijn geen onbereikbare bedragen. Door een concreet verhaal te vertellen maken we mensen duidelijk dat hun gift een énorm verschil kan maken voor één bepaald kind. Dat door hen, Unicef misschien één kind extra kan redden.

© Mustafa Körükçü

Jullie werken ook met beroemdheden. Is dit ook om jullie imago op te krikken? Hoe gaat dat in zijn werk?

 

Unicef Internationaal is één van de eerste organisaties die beroemde mensen heeft ingezet ter ondersteuning van hun doel. Indertijd waren dat beroemdheden als Danny Kaye, Audrey Hepburn en Roger Moore. Unicef België werkt sinds het begin van de jaren 90 ook met vrijwillige Ambassadeurs. Momenteel hebben we er zo vier: Tom Waes, Helmut Lotti,  Nafissatou Thiam en Tatiana Silva. Zij doen dit volledig op vrijwillige basis. Koningin Mathilde is Erevoorzitster van Unicef België, dat is nog iets anders dan vrijwillig Ambassadeur. Om de twee jaar reist zij met ons mee om de projecten op het terrein te bezoeken.

 

Het idee rond onze vrijwillige Ambassadeurs is om een zo gevarieerd mogelijk publiek aan te spreken. Wij selecteren onze vrijwillige Ambassadeurs niet enkel op basis van populariteit, maar ook aan de hand van de sectoren waarin ze actief zijn en de doelgroepen die ze aanspreken.

Nafissatou is bijvoorbeeld bezig met sport en spreekt een eerder jong publiek aan, terwijl Helmut Lotti actief is in de muziekwereld en een eerder ouder publiek aanspreekt. We proberen ook te zorgen voor een goede mix tussen mannen en vrouwen. Unicef ziet zijn vrijwillige Ambassadeurs in de eerste plaats als communicatiemiddel. Wanneer ik een persbericht verstuur, is de kans dat het in de Dag Allemaal komt miniem. Als Tom Waes hetzelfde doet, is die kans al heel wat groter. En waarom willen wij in de Dag Allemaal staan? Omdat zij een groot bereik hebben. Unicef heeft die beroemdheden dus nodig om aandacht te genereren voor een bepaalde campagne of problematiek, maar we moeten dit altijd zorgvuldig kaderen in de rest van het communicatieplan.

 

Soms maken we een bekende persoon het gezicht van een campagne of nemen we hen mee op het terrein omdat zij makkelijker aandacht genereren en de media hier sneller op inspeelt, maar het is belangrijk dat we bewaken dat het nog steeds ons verhaal is dat verteld wordt, niet dat van die beroemde persoon. Wanneer journalisten je verhaal enkel brengen omdat er een bekend persoon bij betrokken is, is het soms moeilijk om de controle over je boodschap te bewaren. Een nadeel is ook dat mensen het allemaal iets minder serieus zullen nemen. Het is dus een kwestie van het juiste evenwicht vinden. Gelukkig zijn onze vrijwillige Ambassadeurs zelf erg gemotiveerd, ondanks hun drukke agenda’s. Ze worden dan ook gecoacht en weten wel het één en ander af van de werking van onze organisatie. Unicef tekent samen met hen een beleid uit zodat zij kunnen aangeven waarop ze iets dieper willen ingaan en waar ze rond willen werken. Het is de bedoeling dat dit een samenwerking is waar beide partijen iets uithalen.

 

U bent zelf Antwerpenaar. In Antwerpen groeien een op de vier kinderen op in armoede. Wat is uw visie hierrond? Hoe moet dit aangepakt worden?

 

Kinderarmoede is een probleem dat de laatste jaren meer en meer naar voren geschoven wordt. Kinderarmoede bestaat uit twee aspecten. Enerzijds heb je vanzelfsprekend het financiële aspect. Maar anderzijds worden kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen ook geconfronteerd met een heleboel andere elementen. De integratie op school kan bijvoorbeeld moeizamer verlopen, omdat zo’n kinderen niet meekunnen op uitstappen. Dit noemen wij het subjectieve aspect.

 

De cijfers zijn duidelijk: in alle grootsteden in Vlaanderen is de kans op kinderarmoede enorm toegenomen. Het vaakst worden nieuw toegekomen gezinnen en eenouder-gezinnen getroffen. Hier een structurele oplossing voor zoeken is moeilijk, ik geef dat toe. Daarvoor moet je een goed contact onderhouden met de lokale gemeenschappen, de OCMW’s, de scholen … Een significant probleem is de stigmatisering van armoede. Er wordt nog steeds niet graag over gesproken. Veel grootsteden kennen ‘verdoken armoede’. Veel ouders en kinderen zullen niet willen toegeven dat ze in armoede leven. Het is de taak van ons allemaal om dit taboe te doorprikken en armoede bespreekbaar te maken. Zo worden de deuren naar een oplossing opengezet. Antwerpen is een metropool dat veel problemen moet aanpakken, maar kinderarmoede mogen we niet naar de achtergrond verdringen. Er moet zo snel mogelijk een beleid uitgewerkt dat erop gericht is kinderen de steun te verlenen die ze verdienen. We mogen kinderen niet laten opgroeien met een achterstand! Het is een cliché, maar de kinderen van vandaag, zijn de toekomst van morgen.


Dit artikel werd gepubliceerd door Deze Week op 15/11/2017

vorige volgende