Op haar zestiende werd Yanaal Madani (20) permanent in een open jeugdinstelling geplaatst. Net zoals voor 14.498 andere Vlaamse jongeren werd dat haar nieuwe thuis. In tegenstelling tot de meeste van haar leeftijdsgenoten die ze daar leerde kennen was ze blij met die beslissing en voelde ze zich daar goed. Dit is haar verhaal.

In december 2019 kreeg ik te horen van de jeugdrechter dat ik permanent in een open instelling werd geplaatst, nadat mijn ouders ontzet waren uit hun ouderlijk gezag. Op mijn zestiende was dat alles wat ik wou horen, en ik was dan ook dankbaar dat ik deze  kans kreeg. In mijn hoofd was alles beter dan een verplichte terugkeer naar huis. Ik kwam terecht in een instelling in Kapellen, ver weg van mijn voormalig thuis, mijn school, werk, en vrienden. De komende twee jaar zou ik me verplaatsen tussen Antwerpen en Kapellen: tussen oud en nieuw.

Daar groeide ik, samen met de andere jongeren, verder op onder het toeziende oog van de begeleiding. Veel van die jongeren zaten al langer in de jeugdzorg, en niet iedereen was daar vrijwillig. Naarmate de tijd verstreek, leerde ik dat elke jongere een eigen rugzak met zich meedroeg, beladen met unieke herinneringen en belevenissen die hen tot daar gebracht hadden. Zo leerde ik dat wij allemaal een ander verhaal hadden. Mijn verhaal begon enkele jaren geleden, nog voor ik doorhad dat het begin al geschreven was.

De weg naar Kapellen

Na een hectische avond halverwege november 2019 kon het allemaal niet snel genoeg voor me gaan. Ik was op het nippertje ontsnapt aan het ergste, nadat ik in een wanhopige bui een foute keuze had gemaakt. Een keuze waar ik soms nog spijt van heb, maar ook soms nog dankbaar voor ben. Die avond heeft voor mij alles veranderd, en de komende maand was mijn leven één grote wanorde. Ik ging op enkele weken tijd van thuis naar het ziekenhuis, en van het ziekenhuis naar een tijdelijke opvang in Schoten. Daar moest ik enkele dagen wachten tot ik een gesprek had met een jeugdbrigadier in Antwerpen. Na dat gesprek verbleef ik twee weken in Borgerhout, waarna ik opnieuw werd overgeplaatst naar Ekeren. Daar werd ik na drie dagen weer verplaatst naar Schilde. Uiteindelijk ben ik voor de jeugdrechter verschenen die besliste dat ik permanent naar de instelling in Kapellen mocht verhuizen.

Tijdens die eerste paar weken voor mijn grote verhuis naar Kapellen kwam ik voor het eerst in mijn leven in contact met de jeugdzorg. Van rechters en brigadiers tot advocaten en maatschappelijke werkers. Ik leerde individuele begeleiders, contextbegeleiders en consulenten kennen. Naast het feit dat ze allemaal werkzaam waren in de jeugdsector hadden ze in mijn ogen maar één ding gemeen: ze stelden me allemaal de onvermijdelijke vraag: “Wat is er nu precies gebeurd, Yanaal?"

Met uiterste zorg

De eerste paar keren dat ik mijn verhaal moest vertellen werd er een dossier opgesteld. Dat zou de komende twee jaar aangevuld worden met nieuwe informatie over mij. Het was als het ware mijn digitale identiteit in de jeugdzorg. Telkens weer kreeg ik diezelfde vraag, en elke keer gaf ik hetzelfde antwoord: raadpleeg mijn dossier als je wil weten wat er is gebeurd. Waarom stellen ze een dossier op, als ze er geen gebruik van maken? Bij iedere nieuwe zorgverlener moest ik mijn verhaal opnieuw vertellen. Iedere keer moest ik het ook opnieuw beleven. Ik werd het beu om het te herhalen, en toch werd mij altijd hetzelfde verteld: “We willen het uit jouw mond horen.” Later kwam ik erachter dat er nog andere jongeren waren met diezelfde frustratie.

Toen ik naar Kapellen verhuisde, ging mijn dossier uiteraard met mij mee. Het kwam terecht in de databank van de instelling waar ik de komende twee jaar zou verblijven, en groeide aan met nieuwe informatie over mij.

Een (h)echte groep

Mijn eerste jaar in Kapellen bracht ik door in een leefgroep met negen andere jongeren van mijn leeftijd. De jongste was net zestien geworden en de oudste was achttien. Zoals de naam het zegt, leefden we in groep. We aten driemaal per dag samen, deelden een gemeenschappelijke woonkamer en badkamer, en brachten over het algemeen veel tijd met elkaar door. Wel had iedereen een eigen kamer.

Mijn leven veranderde niet zoveel als ik eerst had gedacht. Ik ging nog steeds naar school, ging werken in het weekend en bracht de rest van mijn tijd binnen door. Ik kreeg een individuele begeleider toegewezen, en zij vertelde me wat er vanuit de instelling van mij verwacht werd: de gebruikelijke huishoudelijke taken en klusjes, éénmaal per twee weken boodschappen doen en koken voor de hele groep, elke maand een ‘tuintaak’ (we gingen dan met de hele groep enkele uren tuinieren in de gemeenschappelijke achtertuin), de afvalcontainers wegbrengen,Ik had een wekelijks gesprek met mijn begeleider waarin er van alles werd besproken. Hoe ging het met mij op school? Waren mijn punten goed? Hoe was het in de groep? Geen problemen of wrijvingen met de andere jongeren? Ik werd vrij nauw opgevolgd, en ik werkte toe naar een specifiek doel: zelfstandig wonen.

In de leefgroep bloeide ik open. Ik had het eerst zelf niet door, maar de begeleiding liet het me vaak genoeg weten in de vorm van goedkeurende commentaar. Ik nam deel aan de spelletjes- en karaokeavonden. Ik leerde nummers te spelen op een kleine synthesizer in mijn kamer. Ik maakte nieuwe vrienden en vriendinnen, en pakte zelfs een oude hobby terug op. Ik sloot me aan bij de volleybalploeg van Kapellen, ging wandelen met de persoon die in de kamer naast me sliep en speelde badminton met de begeleiding. Waar er ooit een teruggetrokken meisje in mij schuilde, vond ik een nieuwe versie van mezelf. Ik kon en mocht eindelijk mezelf zijn.

Werken aan een toekomst

Wie in de leefgroep zat, had de optie om naar huis toe te werken (met als doel terug thuis te gaan wonen) of naar een vorm van autonoom wonen. Dat laatste kon op twee manieren: je verliet de instelling op je achttiende en kon meteen alleen gaan wonen, of je kon vanaf je zeventiende doorschuiven naar de ‘studio’s’ waar je werd voorbereid op het alleen wonen. Ik wilde zo snel mogelijk alleen gaan wonen, maar ik wist ook dat ik er nog lang niet klaar voor was.

Voor ik het wist, was ik zeventien en kwam er een plekje vrij voor mij in de studio’s. Dat was een belangrijke stap voor mij om verder van huis te zijn. Maar in de jeugdzorg wordt altijd eerst geprobeerd om ouder en kind te herenigen. Ik kon doorschuiven op twee voorwaarden: ik moest drie verplichte therapiesessies volgen, en een brief naar huis schrijven waarin ik mijn beslissing om niet terug te keren zou verantwoorden. Die voorwaarden waren niet gebruikelijk, en werden mij opgelegd door de directeur van de instelling.

 De brief was geen probleem, die had ik op één avond geschreven. Ik wou echter absoluut geen therapie volgen. Dat wisten ze in de instelling ook. Maar  de begeleiding en de directie  dachten dat het me alleen maar zou helpen. Ik ben principieel tegen therapie. Ik ben ervan overtuigd dat het wel kan helpen bij bepaalde mensen, maar enkel bij wie erin gelooft. Een soort placebo, om het zo te zeggen. Daar is niets mis mee, want als het werkt, dan werkt het. Maar bij mij werkte het niet.

In de studio’s waren we ook met tien jongeren, maar daar was geen sprake meer van samenleven. We hadden een eigen studio met een keukentje en badkamer. Ik kreeg er een nieuwe individuele begeleider aangewezen, en samen met hem zette ik dat jaar de eerste stappen richting zelfstandigheid. Ik leerde koken voor mezelf, de was doen, mijn studio onderhouden, afspraken maken, rekeningen betalen, etc. Ik doorliep de verschillende fases van de studio’s en al gauw bewandelde ik het pad naar autonomie, klaar  om alleen te gaan wonen.

In de twee korte jaren dat ik er mocht verblijven, heb ik het niet altijd even gemakkelijk gehad. Ondanks de vele pogingen van de begeleiding, voelde het daar niet echt aan als een thuis, maar eerder als een leerschool. Alhoewel … ‘thuis’ voelde ook nooit aan als een thuis, dus misschien was het gebrek aan de aanwezigheid van een echt thuis iets dat me tegenhield om me volledig thuis te voelen. Dat gezegd zijnde, dat betekent niet dat ik ongelukkig was tijdens mijn tijd in Kapellen. Ik kon niet gelukkiger zijn. Ik kon eindelijk zijn wie ik was, doen waar ik van hield en groeien als persoon. Ik leerde hoe ik voor mezelf kon zorgen, zodat ik van niemand afhankelijk hoefde te zijn. Nooit zou ik nog hulp nodig hebben, dacht ik. Ik kon alles alleen aan.

Op mijn plek

Op mijn achttiende verjaardag kreeg ik te horen dat ik een huurcontract mocht tekenen voor een appartementje in Antwerpen. De zoektocht was voorbij, ik had eindelijk huurders gevonden die wilden verhuren aan een student. Drie maanden later verhuisde ik van Kapellen terug naar Antwerpen. Vanuit de instelling kreeg ik af en toe te horen dat het ‘te vroeg was’, of dat ikniet alles alleen zou kunnen’. “We zien dit vaker bij jongeren die breken met hun ouders”, zeiden ze me. “De meeste jongeren merken dat alleen wonen toch maar eenzaam is, en komen vroeg of laat toch terug. Of ze merken dat ze te veel hooi op hun vork hebben genomen. Hoe dan ook, het wordt niet gemakkelijk.”

Dat het niet makkelijk zou worden had ik zelf ook kunnen voorspellen. Ik ging nog steeds naar school, ik werkte en ik regelde mijn huishouden. Hoewel de meeste zaken vrij soepel verliepen, merkte ik dat ik nog heel wat te leren had. Hulp aanvaarden, onder andere. Ik leerde om hulp te vragen wanneer ik het nodig had of merkte dat ik het echt niet alleen aan kon. Ik heb altijd alles zelf willen doen, maar in die eerste paar maanden na mijn verhuis kreeg ik een zekere appreciatie voor alle hulp die me werd geboden, en dankbaar nam ik ze aan.

Nu kon ik met zekerheid zeggen dat ik zowel de instelling waar ik verbleef als mezelf het tegendeel had bewezen. Ik was wél zelfstandig genoeg, en kon op mijn eigen benen staan. Maar ik had onderweg ook geleerd dat het oké was om hulp te vragen, en dat ik niet alles alleen hoefde te doen.

Een zee van mogelijkheden

Ondanks de korte tijd die ik in de jeugdzorg heb doorgebracht, en de mooie kansen die ik daar heb gekregen, is er nog altijd ruimte voor verbetering. Het zou gemakkelijker moeten zijn voor jongeren om hun dossier te mogen inkijken, bijvoorbeeld. Er zou meer moeten geluisterd worden naar de noden van jongeren. Ook het herhaaldelijk minimaliseren van de gebeurtenissen uit het verleden frustreert veel jongeren – ik ben niet de enige die daar mee geworsteld heeft. Toch mag ik niet afsluiten zonder mijn bewondering en dankbaarheid voor de jeugdzorg te benoemen. Zonder alle rechters, advocaten, consulenten en begeleiders die me hebben geholpen met het verwerken van mijn verleden, had mijn heden er heel wat anders uitgezien.

Er wordt wel eens gezegd dat de jeugd gelijk is aan de toekomst. We worden in verschillende richtingen geduwd, en verwacht om een onderdeel uit te maken van een functionerende maatschappij. We worden gevraagd om ons uit te drukken, en onze stem te laten horen, want elke jongere heeft een eigen stem die uniek is en gehoord mag worden. Dankzij de jeugdzorg heeft mijn stem luid en helder mogen klinken.


Dit artikel werd gepubliceerd door Sociaal.net op 02/10/2023.

vorige volgende