Smokkelroutes, greenwashing, sportswashing. In de schaduw van het WK Wielrennen gaat er veel aandacht naar Rwanda en diens betrokkenheid in het conflict in Oost-Congo. Maar volgens Nina Maat en Sadjo Thiam is de waarheid dat de problemen niet in Oost-Congo alleen liggen, maar in de hele Congolese mijnsector. “In industriële mijnen, vaak geleid door multinationals, stapelen de verhalen van mismanagement, corruptie en landonteigening zich evenzeer op.”
Nina Maat is oprichter van MUCE, een organisatie die burgers, bedrijven en kennisinstellingen verbindt om zo samen de circulaire economie op te schalen.
Sadjo Thiam is politicoloog met een analytische focus op regio ‘De Grote Meren’ in Afrika en oprichter van Acces, waar ze onder meer tours door Antwerpen organiseert om het koloniaal verleden vanuit een ander perspectief te bekijken.
Het WK wielrennen strijkt dit jaar neer in Kigali en kent komende zondag zijn apotheose. Voor het eerst vindt het wereldkampioenschap plaats in Afrika. De headlines focussen vooral op mensenrechten en de politieke reputatie van Rwanda. De term sportswashing duikt overal op. Maar als we het debat over duurzaamheid en rechtvaardigheid écht willen voeren, moeten we breder kijken. Niet alleen naar Rwanda, maar vooral naar de bron van onze grondstoffen: Congo. Want een circulaire economie begint niet bij het recycleren van een smartphone in Europa. Ze begint bij hoe mineralen in de grond worden ontgonnen, beheerd en verhandeld.
Muce is een collectief dat burgers, bedrijven en kennisinstellingen samenbrengt om de circulaire economie op te schalen en organiseert zondag een event om tijdens het WK Wielrennen het publiek te sensibiliseren over onze vraag naar grondstoffen. Muce gebruikt het beeld van een peloton. Wielrennen win je nooit alleen: renners rijden in elkaars slipstream, dragen samen het tempo en profiteren van elkaars kracht.
De circulaire economie werkt net zo. Iedereen – van mijnbouwlanden tot doorvoerlanden, van producenten tot consumenten – rijdt mee in hetzelfde peloton. Daarbij wijst Muce op de juiste volgorde van de R’en: eerst refuse (weigeren), rethink (herdenken), reduce (verminderen), dan repair (herstellen) en re-use (hergebruiken), en pas op het einde recycle. Als we de eerste schakel van de keten negeren, houden we onszelf voor de gek.
Een circulaire economie begint niet bij het recycleren van een smartphone in Europa. Ze begint bij hoe mineralen in de grond worden ontgonnen, beheerd en verhandeld
In de publieke opinie gaat de focus telkens opnieuw naar Rwanda: smokkelroutes, greenwashing, sportswashing. Maar de waarheid is dat de problemen niet in Oost-Congo alleen liggen, maar in de hele Congolese mijnsector. In artisanale mijnbouw zien we wanpraktijken: onveilige omstandigheden, kinderarbeid en een gebrek aan formele kanalen. In industriële mijnen, vaak geleid door multinationals, stapelen de verhalen van mismanagement, corruptie en landonteigening zich evenzeer op. Het probleem is structureel Congolees.
Tegelijk is Rwanda méér dan een doorvoerland. Het produceert en verwerkt ook zelf mineralen die de internationale markt bereiken. Door de smokkel uit Oost-Congo raken legale en illegale stromen echter vermengd, waardoor de supply chain vertroebelt. Toch zou het fout zijn om te doen alsof alles bij die smokkel begint of eindigt. Het grootste deel van de mineralen in onze elektronica komt immers uit industriële mijnbouw, niet uit Oost-Congo. Die grootschalige mijnen zijn onmisbaar om de wereldwijde vraag te voeden, maar ook daar gaat het grondig mis. Het idee dat de wereldvraag zich enkel op Oost-Congo concentreert, is misleidend: het hele mijnbouwecosysteem kreunt onder wanbeheer.
Precies daarom sluit de Europese Unie partnerschappen met Rwanda: er is tastbaar milieu beleid om op voort te bouwen. Natuurlijk werpt de grondstoffensector een schaduw, maar alles als greenwashing afdoen zou het kind met het badwater weggooien
Die doorvoer en vermenging zijn bovendien niet nieuw. Al sinds de negentiende eeuw bestaan er handels- en smokkelroutes die samenvallen met natuurlijke wegen en oude netwerken. Het probleem is dus niet dat ze bestaan, maar dat ze structureel dienen gereguleerd te worden.
Dat neemt niet weg dat Rwanda meer dan een façade is. Het land voerde tastbaar milieubeleid: een plasticverbod, herbebossing, investeringen in hernieuwbare energie en een consequente aandacht voor netheid. Precies daarom sluit de Europese Unie partnerschappen met Rwanda: er is beleid om op voort te bouwen. Natuurlijk werpt de grondstoffensector een schaduw, maar alles als greenwashing afdoen zou het kind met het badwater weggooien.
De vraag is niet óf we met deze grondstoffen werken – dat doen we sowieso, want ze zijn cruciaal voor de groene transitie – maar hoe we ze beter managen. Dat betekent: Congo tot verantwoordelijkheid roepen voor zowel artisanale als industriële mijnbouw, Rwanda erkennen in zijn dubbele rol als productieland en transitland, en Europa dwingen tot strengere traceerbaarheid. Daarnaast moeten we onze eigen consumptie verminderen, producten langer gebruiken en herstellen, en recyclage pas als laatste stap beschouwen.
Net als in een peloton kan niemand de koers alleen winnen. Congo kan zich niet langer verschuilen, Rwanda kan zijn rol niet ontkennen, en Europa kan zich niet beperken tot verontwaardiging. Een circulaire economie begint aan de bron. Pas als iedereen zijn deel van de verantwoordelijkheid opneemt, komt de circulaire economie vooruit.